Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·leg·de

Werkwoord

vervoeging van
wegleggen

weglegde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van wegleggen
    • ... dat ik weglegde. 
    • ... dat jij weglegde. 
    • ... dat hij, zij, het weglegde.