Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·hangt

Werkwoord

vervoeging van
weghangen

weghangt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weghangen
    • ... dat jij weghangt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weghangen
    • ... dat hij weghangt.