waggelde af
- Geluid: waggelde af (hulp, bestand)
- wag·gel·de af
vervoeging van |
---|
afwaggelen |
waggelde af
- enkelvoud verleden tijd van afwaggelen
- Ik waggelde af.
- Jij waggelde af.
- Hij, zij, het waggelde af.
- Ik waggelde af.
vervoeging van |
---|
afwaggelen |
waggelde af