• viss·te
Naar frequentie 215

visste, m / v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van visst

visste, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van visst

visste

  1. verleden tijd van vite


  • viss·te

visste, m /v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van visst

visste, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van visst

visste

  1. verleden tijd van veta

visste

  1. verleden tijd van vete

visste

  1. verleden tijd van vita

visste

  1. verleden tijd van vite


  • viss·te

visste

  1. verleden tijd actief van veta