• vin·di·ceert
vervoeging van
vindiceren

vindiceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vindiceren
    • Jij vindiceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vindiceren
    • Hij vindiceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vindiceren
    • Vindiceert!