vindiceert
- Geluid: vindiceert (hulp, bestand)
- vin·di·ceert
vervoeging van |
---|
vindiceren |
vindiceert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vindiceren
- Jij vindiceert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vindiceren
- Hij vindiceert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vindiceren
- Vindiceert!