Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·meer·dert

Werkwoord

vervoeging van
vermeerderen

vermeerdert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermeerderen
    • Jij vermeerdert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermeerderen
    • Hij vermeerdert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vermeerderen
    • Vermeerdert!