Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·meer·der·de

Werkwoord

vervoeging van
vermeerderen

vermeerderde

  1. enkelvoud verleden tijd van vermeerderen
    • Ik vermeerderde. 
    • Jij vermeerderde. 
    • Hij, zij, het vermeerderde. 
  2. verbogen vorm van vermeerderd, voltooid deelwoord van vermeerderen