verkoker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ko·ker
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verkokeren |
verkoker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verkokeren
- Ik verkoker.
- gebiedende wijs van verkokeren
- Verkoker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verkokeren
- Verkoker je?