• ve·je
Naar frequentie 2663

veje, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van vej


vervoeging van
vejar

veje

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vejar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vejar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vejar