vastbijt
- vast·bijt
vervoeging van |
---|
vastbijten |
vastbijt
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastbijten
- ... dat ik vastbijt.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastbijten
- ... dat jij vastbijt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastbijten
- ... dat hij vastbijt.