Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ver·koch·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitverkopen

uitverkochten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitverkopen
    • ...dat wij uitverkochten. 
    • ...dat jullie uitverkochten. 
    • ...dat zij uitverkochten.