uittorende
- Geluid: uittorende (hulp, bestand)
- uit·to·ren·de
vervoeging van |
---|
uittorenen |
uittorende
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uittorenen
- ... dat ik uittorende.
- ... dat jij uittorende.
- ... dat hij, zij, het uittorende.
- ... dat ik uittorende.