Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·houdt

Werkwoord

vervoeging van
uithouden

uithoudt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithouden
    • ... dat jij uithoudt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithouden
    • ... dat hij uithoudt.