tuimelde af
- Geluid: tuimelde af (hulp, bestand)
- tui·mel·de af
vervoeging van |
---|
aftuimelen |
tuimelde af
- enkelvoud verleden tijd van aftuimelen
- Ik tuimelde af.
- Jij tuimelde af.
- Hij, zij, het tuimelde af.
- Ik tuimelde af.
vervoeging van |
---|
aftuimelen |
tuimelde af