tritureer
- tri·tu·reer
vervoeging van |
---|
tritureren |
tritureer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tritureren
- Ik tritureer.
- gebiedende wijs van tritureren
- Tritureer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tritureren
- Tritureer je?