• te·mas

temas, o

  1. onbepaalde vorm genitief enkelvoud van tema


vervoeging van
temar

temas

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van temar
vervoeging van
temer

temas

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van temer
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van temer