tegenga
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- te·gen·ga
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tegengaan |
tegenga
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegengaan
- ... dat ik tegenga.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tegengaan |
tegenga
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van tegengaan
- ... dat men tegenga.