Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tef·fens

Bijwoord

teffens

  1. (verouderd) tevens, tegelijk, gelijktijdig, eveneens
    • "(...) vergun me, op mijn geklag, Dat ik aan uwe zijde, en teffens sterven mag. (Vondel, Adam in Ballingschap, vijfde bedrijf)