Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sim·pli·fi·ceer

Werkwoord

vervoeging van
simplificeren

simplificeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van simplificeren
    • Ik simplificeer. 
  2. gebiedende wijs van simplificeren
    • Simplificeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van simplificeren
    • Simplificeer je?