sijpelde af
- Geluid: sijpelde af (hulp, bestand)
- sij·pel·de af
vervoeging van |
---|
afsijpelen |
sijpelde af
- enkelvoud verleden tijd van afsijpelen
- Ik sijpelde af.
- Jij sijpelde af.
- Hij, zij, het sijpelde af.
- Ik sijpelde af.
vervoeging van |
---|
afsijpelen |
sijpelde af