• seufz·te

seufzte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd onbepaalde wijs bedrijvende vorm van seufzen

seufzte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd onbepaalde wijs bedrijvende vorm van seufzen

seufzte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van seufzen

seufzte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van seufzen
  • seufzte auf