Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scrab·bel

Werkwoord

vervoeging van
scrabbelen

scrabbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scrabbelen
    • Ik scrabbel. 
  2. gebiedende wijs van scrabbelen
    • Scrabbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scrabbelen
    • Scrabbel je?