schrikkelde
- Geluid: schrikkelde (hulp, bestand)
- schrik·kel·de
vervoeging van |
---|
schrikkelen |
schrikkelde
- enkelvoud verleden tijd van schrikkelen
- Ik schrikkelde.
- Jij schrikkelde.
- Hij, zij, het schrikkelde.
- Ik schrikkelde.
vervoeging van |
---|
schrikkelen |
schrikkelde