schrikkel
- schrik·kel
vervoeging van |
---|
schrikkelen |
schrikkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrikkelen
- Ik schrikkel.
- gebiedende wijs van schrikkelen
- Schrikkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrikkelen
- Schrikkel je?