schoffeer
- schof·feer
vervoeging van |
---|
schofferen |
schoffeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schofferen
- Ik schoffeer.
- gebiedende wijs van schofferen
- Schoffeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schofferen
- Schoffeer je?