scheelzagen
- Geluid: scheelzagen (hulp, bestand)
- scheel·za·gen
vervoeging van |
---|
scheelzien |
scheelzagen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van scheelzien
- ...dat wij scheelzagen.
- ...dat jullie scheelzagen.
- ...dat zij scheelzagen.
- ...dat wij scheelzagen.