vervoeging
onbepaalde wijs to  satisfy 
he/she/it  satisfies 
verleden tijd  satisfied 
voltooid
deelwoord
 satisfied 
onvoltooid
deelwoord
 satisfying 
gebiedende wijs  satisfy 

satisfy

  1. bevredigen
    «This did not satisfy him at all.»
    Dit bevredigde hem in het geheel niet.
  2. voldoen
    «This satisfies all requirements.»
    Dit voldoet aan alle eisen.