ronselde af
- Geluid: ronselde af (hulp, bestand)
- ron·sel·de af
vervoeging van |
---|
afronselen |
ronselde af
- enkelvoud verleden tijd van afronselen
- Ik ronselde af.
- Jij ronselde af.
- Hij, zij, het ronselde af.
- Ik ronselde af.
vervoeging van |
---|
afronselen |
ronselde af