• prø·ver

prøver

  1. tegenwoordige tijd van prøve

prøver, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van prøve


  • prø·ver
Naar frequentie 238

prøver

  1. tegenwoordige tijd van prøve

prøver, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van prøve


  • prø·ver

prøver

  1. tegenwoordige tijd van prøva

prøver

  1. tegenwoordige tijd van prøve

prøver, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van prøve