plonger
plonger
- (spreektaal) moeten brommen, een tijd moeten opknappen
- «Si tu plonges, t'inquiète, je la ferme.»
- Maak je niet ongerust, als je de bak indraait hou ik mijn mond. [1]
- «Si tu plonges, t'inquiète, je la ferme.»
- (spreektaal) kelderen, dalen
- «Les cours du pétrole ont encore plongé.»
- De olieprijzen zijn alweer gekelderd. [1]
- «Les cours du pétrole ont encore plongé.»
- (spreektaal) op de fles gaan
- «Ce jeune entrepreneur a plongé très vite.»
- Die jonge ondernemer is al gauw op de fles gegaan. [1]
- «Ce jeune entrepreneur a plongé très vite.»