plasticeer
- Geluid: plasticeer (hulp, bestand)
- plas·ti·ceer
vervoeging van |
---|
plasticeren |
plasticeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plasticeren
- Ik plasticeer.
- gebiedende wijs van plasticeren
- Plasticeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plasticeren
- Plasticeer je?