• par·tij·gan·gers

de partijgangersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord partijganger
     Maar Harald? Ontvoerde landgenoten, geboeid bij een graf, neerschieten? Of hoe die rechtse partijgangers het in de praktijk ook aanpakten.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691