overroept
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·roept
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overroepen |
overroept
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overroepen
- Jij overroept.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overroepen
- Hij overroept.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overroepen
- Overroept!