Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·hoop·schiet

Werkwoord

vervoeging van
overhoopschieten

overhoopschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhoopschieten
    • ... dat ik overhoopschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhoopschieten
    • ... dat jij overhoopschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhoopschieten
    • ... dat hij overhoopschiet.