opschorste
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opschorste (hulp, bestand)
Woordafbreking
- op·schors·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opschorsen |
opschorste
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opschorsen
- ... dat ik opschorste.
- ... dat jij opschorste.
- ... dat hij, zij, het opschorste.
- ... dat ik opschorste.