opschorst
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·schorst
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opschorsen |
opschorst
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschorsen
- ... dat jij opschorst.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschorsen
- ... dat hij opschorst.