Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·po·neert

Werkwoord

vervoeging van
opponeren

opponeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opponeren
    • Jij opponeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opponeren
    • Hij opponeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van opponeren
    • Opponeert!