Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·stijgt

Werkwoord

vervoeging van
ontstijgen

ontstijgt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontstijgen
    • Jij ontstijgt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontstijgen
    • Hij ontstijgt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontstijgen
    • Ontstijgt!