Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·stijg

Werkwoord

vervoeging van
ontstijgen

ontstijg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontstijgen
    • Ik ontstijg. 
  2. gebiedende wijs van ontstijgen
    • Ontstijg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontstijgen
    • Ontstijg je?