Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hoog·ging

Werkwoord

vervoeging van
omhooggaan

omhoogging

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omhooggaan
    • ... dat ik omhoogging. 
    • ... dat jij omhoogging. 
    • ... dat hij, zij, het omhoogging. 
     Maar om te zorgen dat de boog niet instortte in de harde wind moest je een vakwerk van hout en planken bouwen dat vanaf de bodem van het dal omhoogging — er waren enorme hoeveelheden hout nodig om de ondersteuning sterk genoeg te maken.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142