natspuit
- nat·spuit
vervoeging van |
---|
natspuiten |
natspuit
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van natspuiten
- ... dat ik natspuit.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van natspuiten
- ... dat jij natspuit.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van natspuiten
- ... dat hij natspuit.