Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·spoort

Werkwoord

vervoeging van
nasporen

naspoort

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nasporen
    • ... dat jij naspoort. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nasporen
    • ... dat hij naspoort.