• mo·de·ren

moderen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van moder


vervoeging van
moderar

moderen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van moderar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van moderar