• ma·chi·neer
vervoeging van
machineren

machineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van machineren
    • Ik machineer. 
  2. gebiedende wijs van machineren
    • Machineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van machineren
    • Machineer je?