machineer
- ma·chi·neer
vervoeging van |
---|
machineren |
machineer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van machineren
- Ik machineer.
- gebiedende wijs van machineren
- Machineer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van machineren
- Machineer je?