Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • luis·ter·de te·rug

Werkwoord

vervoeging van
terugluisteren

luisterde terug

  1. enkelvoud verleden tijd van terugluisteren
    • Ik luisterde terug. 
    • Jij luisterde terug. 
    • Hij, zij, het luisterde terug.