krabbelde achteruit
- krab·bel·de ach·ter·uit
vervoeging van |
---|
achteruitkrabbelen |
krabbelde achteruit
- enkelvoud verleden tijd van achteruitkrabbelen
- Ik krabbelde achteruit.
- Jij krabbelde achteruit.
- Hij, zij, het krabbelde achteruit.
- Ik krabbelde achteruit.