Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ken·te·kent

Werkwoord

vervoeging van
kentekenen

kentekent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kentekenen
    • Jij kentekent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kentekenen
    • Hij kentekent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kentekenen
    • Kentekent!