genazen
- ge·na·zen
vervoeging van |
---|
genezen |
genazen
- meervoud verleden tijd van genezen
- Wij genazen.
- Jullie genazen.
- Zij genazen.
- Wij genazen.
- Het woord genazen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
genezen |
genazen