• foei·tog

foeitog

  1. kassian, drukt spijt en medelijden uit
    «Foeitog, hy het ander gered, maar hy kan homself nie red nie. Hy is mos die Koning van Israel. Laat hy nou afkom van die kruis! Dan sal ons in hom glo!»
    Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven. ()[1]