• fis·ka·de
Naar frequentie 11141

fiskade

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiska
    «Han fiskade och fick sitt livs första abborre på kroken, så han var extra glad för det.»
    Hij viste en kreeg de eerste baars van zijn leven aan de haak, daarom was hij er bijzonder blij mee.